Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1724

Datum uitspraak2008-04-25
Datum gepubliceerd2008-05-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/100 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Betrokkene moet in staat worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Geen sprake van wezenlijke nieuwe gezichtspunten. Geen onderbouwing met medische gegevens.


Uitspraak

06/100 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 december 2005, 05/664 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 25 april 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 14 maart 2008, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak waarbij de rechtbank ongegrond heeft verklaard het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van 22 februari 2005, inhoudende dat de WAO-uitkering van appellant per 30 november 2004 wordt ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum is afgenomen naar minder dan 15%. De rechtbank heeft wat de medische kant van de zaak betreft - onder verwijzing naar het door de verzekeringsarts E. Brillouet en de bezwaarverzekeringsarts P. Kerbusch verrichte onderzoek - overwogen dat ten aanzien van appellant de juiste functionele mogelijkheden zijn vastgesteld en dat hetgeen namens appellant in beroep is aangevoerd geen wezenlijke nieuwe gezichtspunten bevat en niet is onderbouwd met medische gegevens. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Ook in hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat zijn beperkingen tot het verrichten van arbeid zijn onderschat en dat hij, gezien de ernst van zijn klachten, per 30 november 2004 onveranderd aanspraak heeft op een volledige WAO-uitkering. Appellant verwacht, indien hij de hem voorgehouden functies moet uitoefenen, een extreem hoog ziekteverzuim. De Raad stelt vast dat appellant ook in hoger beroep zijn stellingen niet met concrete gegevens heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant met de door het Uwv in aanmerking genomen beperkingen in staat moet worden geacht de aan een schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Het hoger beroep slaagt dus niet. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 april 2008. (get.) J. Janssen. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. TM